Geschiedenis De gouldsamadine,of wel Chloebia gouldiae zoals zijn wetenschappelijke naam luidt, is genoemd naar de man die hem ontdekte, John Gould. Deze 'ornitholoog' leefde van 1804 tot 1881. Rond 1838 ging hij samen met zijn vrouw naar Australië waar hij veel onderzoek deed naar vogels. De boeken die hij hier over schreef werden door zijn vrouw van prachtige tekeningen voorzien. Veel van deze boeken zijn te vinden in de Artis bibliotheek in Amsterdam. In één van deze boeken is ook de gouldsamadine beschreven en afgebeeld. Niet zolang nadat de gouldamadine was ontdekt werd hij in 1887 in Engeland ingevoerd en niet veel later ook op het Europese vaste land.
Beschrijving Bij de (wildkleur) gouldamadine maken we onderscheid in gouldamadines met een rode kop, zwarte kop en gele kop. De vogels worden als zodanig hier ook mee aangeduid. Dus, roodkop gouldamadine, zwartkop gouldamadine en geelkop gouldamadine. In het wild komt de zwartkopgouldamadine het meest voor gevolgd door de roodkopgouldamadine. De geelkopgouldamadine -eigenlijk heeft deze vogel een meer oranje kop- is in het wild uiterst zeldzaam. De wildkleur gouldamadine ziet er als volgt uit. Het lichaam en de vleugels zijn grasgroen. De stuit en staartveren kobaltblauw. De keel is diep zwart en steekt scherp af tegen de prachtig gekleurde lila borst. De buik en flanken zijn geel wat overgaat naar wit bij de anaalstreek. De staartpennen zijn zwart.
Verspreidingsgebied Gouldamadines kunnen we vinden in Noord-Australië. In dit gebied heerst een tropisch klimaat met temperaturen rond de 40 ºC tot 45 ºC. De nachtelijke temperaturen in dit gebied zijn aanzienlijk kouder, namelijk tot onder de 15 ºC. In hun leefgebied zijn ze steeds te vinden in de nabijheid van water. Hun voorkeur gaat uit naar vochtige, met gras begroeide oevergebieden en savannen waar eucalyptusbomen groeien in de nabijheid van rivieren.
Broedproces in het wild en in gevangenschap In hun natuurlijke leefomgeving broeden gouldamadines aan het eind van de regentijd. Dan is er volop rijpend graszaad voor handen om de jongen mee te voeren. In deze periode komt de temperatuur niet beneden de 20ºC. Als nestgelegenheid wordt meestal gebruik gemaakt van holen in bomen. Slechts zelden wordt een nest in een struik gebouwd. Daar de gouldamadine een koloniebroeder is broeden er vaak meerdere paartjes in de nabijheid van elkaar en soms zelfs in dezelfde nestholte! Nestmateriaal wordt bijna niet gebruikt. Er worden meestal 5-6 witte eitjes gelegd. Het feit dat ze witte eitjes leggen zegt al veel over hun nestgelegenheid. Eitjes die in een hol worden gelegd behoeven geen schutkleur omdat ze toch niet opgemerkt kunnen worden door 'rovers'. Eitjes die in een nest in een boom of op de grond gelegd worden zijn daarentegen wel altijd voorzien van een schutkleur, denk in dit kader maar aan de eitjes van een merel of kieviet! De eitjes worden afwisselend door de man en de pop bebroed. Na ca. 14 dagen komen de eerste eitjes uit. De jongen komen kaal ter wereld. In het wild worden de jongen vooral met dierlijk voedsel groot gebracht. In het begin van de broedtijd eten de oudervogels vrijwel alleen (vliegende) insecten, vooral termieten. In gevangenschap kunnen we de vogels huisvesten in broedkooien van bijvoorbeeld 100 x 50 x 50 cm. of in een volière. Zorg tijdens het broeden voor een minimum temperatuur van 14 ºC tot 18 ºC en 15 lichturen (bijvoorbeeld 07.00 uur aan en 22.00 uur uit). Eén van de mooiste dingen om naar te kijken is de balts bij gouldsamadines. Het mannetje zet zijn kop en borstveren op en richt zich op in